Bij gebruik van radar wordt een signaal
uitgezonden en, na terugkaatsing op het te lokaliseren object, laten
we zeggen een passerend schip, weer opgevangen. Het tijdverschil
tussen opvang en verzending zegt iets over de plaats van het
object. De verschuiving in frequentie, veroorzaakt door het
Doppler-effect, zegt iets over de snelheid waarmee het schip zich
voortbeweegt. Door niet één signaal, maar een aantal in
frequentie en tijd verschillende signalen uit te zenden en op te
vangen, kan een grotere precisie bereikt worden. Dus, in plaats van
één signaalstoot met een vaste frequentie, zenden we een
pakket van n in frequentie verschillende signalen op n
verschillende opeenvolgende tijdsintervallen uit. We hebben nog de
keuze welke frequentie eerst, en welke daarna wordt uitgezonden,
enzovoort.
Zo komen we tot een uitzendpatroon dat 2-dimensionaal is weer te geven: de uitgezonden signalen corresponderen met zwarte hokjes op een n x n vierkant; horizontaal is de tijd uitgezet, verticaal de frequentie. Afstand en snelheid van het passerende schip zorgen voor een verplaatsing van het ontvangen patroon in het tijd/frequentie-vlak. Bij juist gekozen schaling kunnen we van een uniforme verschuiving in het vlak uitgaan. Om nu de afstand en snelheid nauwkeuriger dan met één enkel signaal te bepalen, moeten we de verschuiving van het binnengekomen patroon ten opzichte van het uitgezonden patroon zo nauwkeurig mogelijk vaststellen. Hiertoe is het van belang dat de identificatie van het binnengekomen patroon met een verschuiving van het oorspronkelijke patroon zo zuiver mogelijk is. Dit kan bereikt worden door het uitzendpatroon zo te kiezen dat elke verschuiving tot een groot onderscheid met het oorspronkelijke patroon leidt. Dit nu meten we met het begrip overlap.